vrijdag 1 februari 2013

Arjan Peters, Kreten uit een urn

De criticus in deze tijd. Nijmegen: Vantilt 2013. Geniet katern met omslag met flappen. 32 pagina's.

Even overwoog ik hier als titel boven te zetten: Peters gaat over lijken. Maar dat zou een afwijking zijn van de gewoonte van dit blogje; bovendien gaat Peters strikt genomen over as. Ratelband light!

Gisteren en vandaag keken mensen op treinstations en in treinwagons me vreemd aan. Ik zat het boekje te lezen waarin Arjan Peters twee lezingen en een necrologie heeft gebundeld. Niet dàt vonden ze vreemd, denk ik, maar wel dat ik steeds zat te grinniken en te schokschouderen van het lachen bij het lezen van die kreten. Het is trouwens een boekwerkje met een eenvoudige, stijlvolle, kraakheldere typografie (jammer dat het met krammen in elkaar getimmerd is en niet genaaid met een touwtje).

De titel van het boekje is ook de titel van de eerste lezing; de tweede lezing gaat over een van de activiteiten van een literatuurcriticus, namelijk het schrijven en op tijd en zo correct mogelijk plaatsen van schrijversnecrologieën in een dagblad, en de derde tekst is de liefderijke necrologie van Michaël Zeeman, eermalig chef en vriend van Peters; die necrologie verscheen op 28 juli 2009, de dag na Zeemans dood, in de Volkskrant onder de titel 'Strijder tegen de middelmaat' (die titel is tevens als zelfportret te lezen). Geen geheim zal het zijn dat ik het boekje vooral kocht en las wegens die eerste SCARAB-lezing d.d. 14 december 2012. SCARAB staat voor Studying Criticism And Reception Across Borders, een onderzoeksprogramma van de faculteit Letteren van de Radboud Universiteit Nijmegen.

D'outre-tombe, als het ware, maakt Peters maar weer eens duidelijk dat de literatuurkritiek nog steeds niet dood is (ondanks Martin Walsers Tod eines Kritikers uit 2002 of Rónán McDonalds The Death of the Critic uit 2007). Hij maakt daarnaast duidelijk dat we eigenlijk ook niet weten of de kritiek er vroeger echt beter aan toe was, ook al zijn er steeds weer mensen, ook critici, die dat beweren. Het een gaat vaak samen met het ander; Gail Pool doet in Faint Praise (2007) niet vrolijk over de staat van de kritiek en schetst een grote, lange, neergaande historische lijn, die vreemd genoeg aanvangt met het begin van de kritiek zelf; kritiek is in veler opinie niet goed, of ze deugt niet. En steeds denkt men uit te moeten leggen hoe het beter kan (Jos Joosten - van SCARAB - onderzocht die literatuurkritiekkritiek en stelt er tegenover dat academisch kritiekonderzoek niet gericht moet zijn op wat de criticus moet, maar op wat de criticus doet, zoals ongeveer de titel van zijn oratie uit 2007 luidt).

Peters' betoog is helder, scherp, geestig, vilein en, als gezegd, optimistisch. Het evangelie van de criticus bestaat uit drie woorden, stelt hij: nieuwsgierigheid, hartstocht en stijl. Gedurende al de achttien bladzijden die zijn lezing telt, geeft hij er blijk van dat evangelie van harte en met verve uit te kunnen dragen. Peters slaagt er, zoals anderen die het belang van de kritiek benadrukken, niet goed in een heel concreet doel van de kritiek te formuleren. Als dat al zou kunnen. Hooguit: 'reageren op het verschijnen van een boek, vertellen hoe het in elkaar zit en laten zien hoe je erover kunt oordelen - wat iets heel anders is dan verwachten dat de lezer jouw opmerkingen onderschrijft.' (5)

Aan dat laatste is gekoppeld dat een criticus ook niet hoeft te verwachten dat zijn lezers rechtstreeks naar de winkel rennen. In tegendeel: liever niet! Stel je voor dat een criticus die invloed had. Dat zou pas een dooie boel worden. Die macht wordt de criticus wel toegedicht, zeker de criticus uit de goede oude tijd; die kon immers een schrijver maken of breken. Maar, zegt Peters, 'In de twintig jaar dat ik kritieken schrijf in de Volkskrant heb ik nog niet één keer een schrijver gebroken, ik hoor het me haast me spijt zeggen.' (11) Peters op z'n best: puttend uit eigen ervaring, scherp oordelend als Hermans, en schrijvend met een stijl en een humor als van Brakman.

Peters noemt recenseren ook terugschrijven, niet aan de auteur, maar aan het boek (11). Een criticus gaat een gesprek aan met een boek. Maar een boek spreekt niet terug; een schrijver wordt ook niet geacht terug te schrijven; en critici reageren, denk ik, zelden direct op elkaars kritieken. Lekkere gesprekken zijn dat?! Maar ze zijn nodig, omdat de verspreiding van wat kwaliteit heeft en kwetsbaar is, niet vanzelf spreekt (18).

Misschien lijkt literatuurkritiek op de literatuur zelf, is haar belang alleen in paradoxen te formuleren en wordt ze, om de gisteren geabdiceerde DDV aan te halen, bedreven 'uit nutteloze noodzaak'.

Geen opmerkingen: